|
De Hervormde kerk te Enspijk foto: Margot van Aarsen
De eerste plannen tot restauratie van de Hervormde kerk van Enspijk dateren uit 1975. Het plan voor de restauratie omvatte het gehele kerkgebouw met uitzondering van de toren, die eigendom is van de burgelijke gemeente. In 1978 werd een aanvang gemaakt met de restauratiewerkzaamheden, die tot 1980 duurden.
Tijdens de restauratie jaren '70
Aangezien de kerk in het bezit is van een archief met stukken vanaf de 18e eeuw tot heden, werd het van belang geacht ten behoeve van de restauratie een onderzoek in te stellen om zodoende meer kennis te krijgen over de geschiedenis van het gebouw. Zowel archivarische gegevens als bouwkundige vondsten en bouwsporen, hebben er toe bijgedragen dat vrij nauwkeurig de bouwgeschiedenis van de huidige kerk achterhaald kon worden. Omdat het zeker was dat aan de laatgotische kerk een andere kerk was vooraf gegaan, werden door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek graafwerkzaamheden uitgevoerd binnen de kerk. Dankzij deze opgravingen kwam men inderdaad iets te weten over de eerste kerk van Enspijk. Een nauwkeurig verslag van de bevindingen van Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek is te lezen in De Hervormde kerk te Enspijk, door Meta A. Prins-Schimmel, uitgegeven door de Stichting oude Gelderse kerken, voorjaar 1980. Voor zover bekend dateren de eerste mededelingen over Enspijk uit 1129. In dat jaar stichtte gravin Alveradis de Premonstratenzer abdij Mariënweerd, waarbij zij het klooster goederen schonk onder andere uit Enspijk. Vervolgens wordt in 1456 ene Henricus van Mirle, conventuaal van Mariënweerd, als pastoor van “Eynspyck” genoemd. Na de Reformatie, in de tweede helft van de 16e eeuw, behoorde de kerk van Enspijk en die van Deil tot één kerkelijke gemeente. Volgens een lijst van namen van predikanten in het kerkarchief komt de eerste predikant in Enspijk in 1625. De laatgotische kerk, die we nu kennen, is tot stand gekomen door vernieuwing en verbouwing van de oorspronkelijke eenbeukige kerk. De kerk ligt op een verhoogd terrein dat de vorm heeft van een onregelmatige rechthoek en dat door sloten is omgeven. Aan de noordzijde van de kerk bevindt zich het kerkhof, dat in het begin van de 19e eeuw is aangelegd, en aan de zuidzijde de kosterswoning met daaraan vastgebouwd de voormalige school. De huidige begroeiing bij de kerk dateert grotendeels uit 1911, zoals blijkt uit rekeningen in het kerkarchief. De mogelijkheid om van de oorspronkelijk kleine kerk een aanzienlijke laatgotische dorpskerk te maken zal te danken zijn geweest aan de abdij Mariënweerd, die aan de rechteroever van de Linge, schuin tegenover het dorp lag. De gravure van Philippus van der Schley naar een tekening van Jan de Beyer uit het midden van de 18e eeuw laat zien hoe de laatgotische kerk er toen uitzag.
Volgens de gravure had de toren aanvankelijk een tentdak bekroond met een bol (moeilijk te onderscheiden), een kruis en een haan. De portaalruimte is voorzien van een ribloos kruisgewelf, de eerste verdieping heeft een koepelgewelf en de tweede een houten zoldering. Hierin zal vanaf het begin een luidklok hebben gehangen. Op de gravure is ook een gotisch venster te zien in de westgevel. Hiervan is niets over, want deze westmuur is in de 19e eeuw volledig vernieuwd. Het koor en het schip hebben altijd een leibedekking gehad. Volgens de gravure was alleen het tentdak van de toren met pannen gedekt voordat de met leien bedekte achtzijdig ingesnoerde spits aangebracht werd, waarschijnlijk in de tweede helft van de 18e eeuw.
WETENSWAARDIGHEDEN OVER DE KERK
Op de zuidwand van het koor bij de orgelgalerij is een muurschildering in kleur te zien voorstellende de Madonna met Kind. De muurschildering dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. In het verslag over 1796 van de kerkvoogdij-en kerkenraadsvergaderingen en rekeningen staat vermeld, dat in dat jaar de klok uit de toren viel en dat deze opnieuw gegoten moest worden. Deze klok hangt er nu nog en draagt het randschrift in Romeinse letters:“Henricus Petit anno 1796” Gedurende de Franse periode was in 1807 een wet uitgevaardigd, die inhield dat niet langer was toegestaan om in de kerk te begraven. Uit rekeningen van 1822 kan opgemaakt worden dat in Enspijk vrij spoedig daaraan gehoor is gegeven, want in dat jaar moeten de hekken van het kerkhof geverfd worden en de sloten er langs gegraven worden. In 1842 dient de metselaar een rekening voor het bouwen van muren rond het kerkhof in. Het baar- of knekelhuisje in de noordoosthoek naast het kerkhof met de aansluitende muur, die tot aan de oostmuur van de voormalige consistorie liep, is pas in 1873-'74 gebouwd en in 1899 herbouwd volgens de rekeningen. Ook wordt in 1842 in het koor een zolder gelegd ter hoogte van de waterlijst. Het koor was toegankelijk gemaakt via een deur in het houten schotwerk en de zolder via een luik middels een trap. Deze zolder werd een toevluchtsoord voor de bewoners in geval van overstroming van de Linge. In 1857 krijgt H. Knipscheer, orgelbouwer uit Amsterdam, de opdracht tot het bouwen van een orgel. Als architect voor het maken van de orgelkas en de orgelgalerij wordt J.W.F. Schnetlage aangesteld. Het orgel werd in 1858 geleverd.
Uit rekeningen in het archief blijkt dat de kerkvloer oorspronkelijk grotendeels van hout moet zijn geweest. In de 19de eeuwse rekeningen komt regelmatig de post van een schilderbeurt van de houten vloer voor. Uit 19de-en 20ste-eeuwse kerkrekeningen blijkt dat de kerkvloer geleidelijk geheel betegeld werd, met uitzondering van de bijruimten. Volgens een rekening uit 1918 werd toen een granieten vloer onder de preekstoel voor de oostelijke torenmuur gelegd. De vroegste mededelingen over het kerkmeubilair dateren uit het begin van de 19de eeuw en gaan over de preekstoel, het doophek, het doopbeschot, de herenbanken, vaste en losse banken en stoelen. Tijdens de restauratie werd een rode zandstenen altaarsteen aangetroffen, met de onderkant naar boven. De steen is nu in de voormalige consistorie opgesteld. Ter hoogte van de tweede travee (is een deel van een gebouw, dat wordt bepaald door twee opvolgende steunpunten in de lengterichting van het gebouw ) aan de noordkant bevindt zich een gewelfde grafkelder, waarvan de toegangssteen in brokken werd aangetroffen. De kelder is bij de restauratie afgesloten en bij het leggen van de nieuwe tegelvloer van Namense steen is de plaats van de kelder herkenbaar gebleven, in het patroon van de nieuwe tegelvloer. De school was vanouds bij de schoolmeesterswoning ten zuiden van de kerk. De schoolmeester was tevens koster en voorlezer, maar in de praktijk voerde een hulp het kosterswerk uit. De huidige schoolmeester-kosterswoning met aanvankelijk één lokaal is in 1852 gebouwd.
DE BEGRAAFPLAATS
In 1921 wordt er een nieuwe algemene begraafplaats aangelegd ten zuiden van de kerk, schuin tegenover de kosters woning aan de overzijde van de weg. Op het kerkhof ten noorden van de kerk werd daarna niet meer begraven. In 1925 werd elektrisch licht aangelegd in de kerk. Gedurende de oorlogsjaren heeft de kerk niet zoveel te lijden gehad. De kosten van de toegebrachte schade, er wordt niet vermeld welke, bedroegen f 816,95. Het kerkgebouw liep in 1974 grote schade op bij een blikseminslag. Het gebouw was op verscheidene plaatsen zwaar ontzet, maar er was geen brand opgetreden. Deze blikseminslag was echter wel de aanleiding om de kerk grondig te restaureren. In de zomer van 1978 werd met de restauratie begonnen.
Een oud document van het Oude Schooltje.
Bronvermelding: De Hervormde kerk te Enspijk, door Meta A. Prins-Schimmel, uitgegeven door de Stichting oude Gelderse kerken voorjaar 1980.
Op dit moment - medio 2009 - wordt in opdracht van de gemeente Geldermalsen de toren van de kerk gerestaureerd.
|